
Jurisprudentie
BB4600
Datum uitspraak2007-09-28
Datum gepubliceerd2007-10-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers374097 CV Expl. 05/26
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2007-10-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers374097 CV Expl. 05/26
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Art. 7:681 lid 2 sub a BW. Kennelijk onredelijk ontslag wegens verkeerde voorstelling van zaken. In dit geval schadevergoeding naar billijkheid bepalen aan de hand van de kantonrechtersformule, waarbij factor C=2.
Uitspraak
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 374097 CV EXPL 05-26 199 jt
uitspraak van 28 september 2007
Vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te Grave
eisende partij
gemachtigde mr. A.J.C.W. van de Ven
toevoegingsnummer 1CY4113
tegen
de besloten vennootschap Kouwenberg Wijchen B.V.
gevestigd te Wijchen
gedaagde partij
gemachtigde mr. F.W.G. Ambagtsheer
Partijen worden hierna [eisende partij] en Kouwenberg genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het tussenvonnis van 12 januari 2007
- de akte van [eisende partij] met producties
- de akte van Kouwenberg.
De verdere beoordeling
1. De kantonrechter blijft bij het tussenvonnis.
2. In het tussenvonnis is [eisende partij] in de gelegenheid gesteld om de door haar gevorderde schade nader te onderbouwen. [eisende partij] stelt in haar akte dat primair de kantonrechtersformule met
C = 2 dient te worden toegepast bij de berekening van de door haar geleden schade, subsidiair dat haar totaal geleden schade ad € 20.395,54 dient te worden vergoed.
Kouwenberg voert in haar akte gemotiveerd verweer.
3. De op grond van kennelijk onredelijk ontslag verschuldigde vergoeding is een schadevergoeding naar billijkheid. Het bedrag van een dergelijke schadevergoeding wordt door de rechter bepaald aan de hand van alle omstandigheden van het geval en berust niet op een begroting van de schade die daadwerkelijk uit de beëindiging voortvloeit. De schadevergoeding heeft in deze gevallen immers de strekking compensatie te bieden voor de kennelijke onredelijkheid van de handelwijze van de werkgever, gelegen in een verkeerde voorstelling van zaken op grond waarvan het CWI toestemming heeft verleend de arbeidsverhouding met [eisende partij] op te zeggen (vgl. HR 17 oktober 1997, NJ 1999, 266).
Indien Kouwenberg de werkelijke reden voor de opzegging zou hebben opgegeven, dan is aannemelijk dat het CWI geen toestemming zou hebben verleend of, indien die toestemming desondanks wel zou zijn verleend, dan had [eisende partij] een beroep kunnen doen op het verbod de arbeidsovereenkomst op te zeggen wegens overgang van onderneming (art. 7:670 lid 8 BW). De kantonrechter acht het daarom aangewezen de schadevergoeding naar billijkheid te bepalen aan de hand van de kantonrechtersformule, waarbij factor C, die de mate van verwijtbaarheid aan de zijde van de werkgever uitdrukt, wordt gesteld op twee. Deze berekening resulteert dan in een bedrag van € 30.609,84 bruto. Het gevorderde bedrag van
€ 30.588,- bruto zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente hierover is, gelet op art. 6:83 sub b BW, verschuldigd vanaf de dag dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, te weten 1 oktober 2004, want toen werd de schade geleden.
4. Kouwenberg zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter
verklaart voor recht dat het door Kouwenberg aan [eisende partij] verleende ontslag kennelijk onredelijk is;
veroordeelt Kouwenberg aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 30.588,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2004 tot aan de dag van volledige voldoening;
veroordeelt Kouwenberg in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eisende partij] begroot op € 1.503,78 in totaal, welk bedrag bestaat uit € 83,78 aan dagvaardingskosten,
€ 190,- aan vastrecht en € 1.230,- aan salaris voor de gemachtigde;
bepaalt dat Kouwenberg van het totaalbedrag aan proceskosten het door [eisende partij] zelf betaalde deel van het vastrecht van € 95,- moet betalen aan de gemachtigde van [eisende partij] en het restantbedrag van € 1.408,78 aan de griffier van de rechtbank te Arnhem, waarvoor een acceptgirokaart wordt toegestuurd;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2007.